Sluiten Toegevoegd aan Mijn programma.
Sluiten Verwijderd uit Mijn programma.
Terug Home

NVvP

vrijdag 12 april 2013 12:15 - 12:45u

P72 In hoeverre voorspellen conditioneringmechanismen therapie-uitkomst bij angststoornissen? Een experimentele studie bij patiënten met paniekstoornis en sociale fobie

Duits, P., Baas, J.M.P., Engelhard, I.M., Rijkeboer, M.M., Hout, M.A. van den, Cath, D.C.

Locatie(s): Expo Foyer

Categorie(ën): Postersessie

ACHTERGROND

Pathologische angstconditionering ligt ten grondslag aan de ontwikkeling en instandhouding van angststoornissen. De snelheid en accuratesse van angstconditionering vertoont veel variatie tussen mensen. Een epidemiologisch tweelingonderzoek toonde aan dat 34-43 % van deze totale variatie voortkomt uit genetische effecten (Hettema et al., 2003).

Angstconditionering kan globaal worden onderverdeeld in acquisitie en extinctie van angst. Uit een meta-analyse van Lissek (2005) komt naar voren dat patiënten met een angststoornis verhoogde snelheid van angstacquisitie vertonen. Bovendien laten patiënten verminderde snelheid van angstextinctie zien, wat inhoudt dat de aangeleerde angst moeilijker kan worden uitgedoofd.

Afwijkingen in angstconditionering lijken niet alleen van belang voor de ontwikkeling van angst, maar ook voor de therapie-uitkomst en de mate van terugval. De eerstekeuzebehandeling bij angststoornissen is op dit moment exposure met responspreventie, waarvan de basis wordt gevormd door angstextinctie.

 

DOEL

Het is aannemelijk dat patiënten met een verminderd vermogen tot extinctie tevens minder baat hebben bij een exposure-behandeling. Dit zou eveneens een verklaring kunnen bieden voor het significante aantal patiënten dat niet lijkt te profiteren van exposure-behandeling.

 

METHODEN

Om dit te onderzoeken werd angstconditionering gemeten bij patiënten die in het verleden behandeld zijn voor een sociale fobie of een paniekstoornis.

 

RESULTATEN

Een voorlopige analyse van de eerste resultaten duidde op een onvermogen tot angstextinctie bij patiënten. Daarnaast werd tijdens de acquisitiefase een discrepantie zichtbaar: fysiologische uitkomstmaten toonden een versnelde angstacquisitie, terwijl de subjectieve uitkomstmaten aantoonden dat patiënten niet alle voorspellende cues hadden geleerd of konden benoemen.

 

CONCLUSIE

Tijdens de huidige voordracht worden naast deze resultaten ook nieuwe bevindingen gepresenteerd omtrent het verband met therapie-uitkomst (remissie c.q. persistentie van klachten) bij deze patiëntengroep vergeleken met controlepersonen.

 

LITERATUURVERWIJZING

Hettema, J.M., Annas, P., Neale, M.C., Kendler, K.S., & Fredrikson, M. (2003). A twin study of the genetics of fear conditioning. Archives of General Psychiatry, 60(7), 702 - 708.